Moderne lesmethodes gaan soms uit van een ‘positie’ van de hand of een ‘beginnoot’ en wekken zo de indruk dat toetsen en vingers vaste koppels zijn. Maar er zijn 88 toetsen, uitgaande van een volledig pianoklavier, en mensen hebben normaliter 10 vingers.
Het verzetten van de hand, alsof je een greep op de hals van een gitaar oefent, is niet zoals een pianist in de praktijk speelt. Het is belangrijk te beseffen dat je op de eerste plaats bepaalde noten moet spelen, hetzij de noten die op bladmuziek staan, hetzij de noten die je wilt gebruiken in je improvisatie of op gehoor na wilt spelen. Noten staan los van de vingers. Op het moment dat we de noten willen gaan spelen op de piano zullen we moeten gaan nadenken over het ‘hoe’. Daar komen dan zaken aan bod als:
- Dynamiek (hard en zacht)
- Stijl (staccato, legato)
- Tempo (snelheid)
- Ritme (plek in de maat)
- Duur (lange en korte noten)
- Vingerzetting (met welke vingers ga je welke noot spelen)
Vingerzetting staat hier express als laatste!
Om een goede vingerzetting te bepalen moet je voorgaande onderdelen meenemen in je overwegingen. Nu wordt dat vaak in lesboeken al voor je gedaan natuurlijk. Maar het kan daarom lijken alsof bepaalde noten altijd met dezelfde vingers worden gespeeld. En je komt als pianist dan in de problemen op het moment dat je stukken moet gaan spelen waar geen vingerzetting is bijgezet.
Daarnaast is het zo dat iedereen ook nog eigen voorkeuren kan hebben. Een hand heeft voor iedereen sterke en zwakke vingers. De vingers 3,4 en 5 zitten in de hand met één spier aan elkaar dus die zijn – zonder langdurig oefenen – nauwelijks onafhankelijk van elkaar te bewegen. De afstand tussen duim en de rest van de vingers is veel groter, vandaar dat je voor sommige intervallen liever de vingers 1 en 2 gebruikt.
Wat moeten we dus doen als het gaat om de vingerzetting? -> volg altijd stap 1, stap 2 en stap 3!